De homeopathische geneeswijze is ouder dan veel mensen denken. Voor onze jaartelling schreef de Griekse geleerde Hippocrates, die leefde van 460 tot 377 voor Christus, al over deze methode. Van hem is ook het zogenaamde similia-principe afkomstig, dat in praktisch elk verhaal over homeopathie te vinden is. De volledige Latijnse regel luidt ‘Similia similibus curentur’. Dit betekent: “het gelijke zal door het gelijkende genezen worden”. Een homeopaat schrijft dus een middel voor, dat de klachten die de patiënt heeft kan opwekken bij gezonde mensen.
In de achttiende eeuw werd deze geneeswijze door de Duitse arts en scheikundige Samuel Hahnemann (1755-1843) opnieuw ontdekt. Hij gebruikte voor het eerst de naam ‘homeopathie’, afgeleid van de Griekse woorden homoios (gelijksoortig) en pathos (gevoel). Zijn grootste verdienste was, dat hij de homeopathie door uitgebreid onderzoek tot ontwikkeling heeft gebracht. Daardoor wordt deze arts beschouwd als de grondlegger van de homeopathie.
In zijn onderzoek werden homeopathische middelen aan gezonde mensen gegeven. Hij bestudeerde de uitwerking, beschreef deze nauwkeurig en systematisch en zo ontstond een middelbeeld.
Middelbeelden zijn nog altijd de basis van de huidige homeopathie. Het werk van Hahnemann is door anderen voortgezet, waardoor de kennis van deze geneeswijze nog steeds wordt aangevuld en uitgebreid.